Ook al heb ik zondag geen dienst, heb ik naar aanleiding van afgelopen zondag nog wel verder gedacht.
Bij de tweede helft van dit verhaal.
Waar zo’n radicale, onverklaarbare omslag komt.
Je vraagt je af: waar komt die vandaan?
a. dat Jezus zo fél begint te preken en
b. dat de mensen zo fél reageren.
Waar is die prachtige sfeer van verwondering en instemming in vredesnaam gebleven?
En wat zit er nog méér in het mensenhart dan instemming en verwondering…
Een vreedzame gemeente die, na een aanvankelijk ‘hosanna’ nu als het ware ‘kruisig Hem’ roept…?
Waar komt die omslag vandaan?
In vers 22 lazen we dat de mensen zich afvroegen:
Is Hij niet de zoon van Jozef?
En na díe vraag is Jezus blijkbaar ‘getriggerd’, en krijgt zijn preek die felle toon (vers 23-27), wat op zijn beurt weer leidt tot de reactie van grote boosheid (en meer dan dat) bij zijn gehoor.
Lijkt het er op dat Jezus zich miskend voelde, als de zoon van zijn hemelse Vader?
En dat er pijn in zijn woorden hierover doorklinkt?
Die kant denk ik uit.
Want als je terugleest in Lucas, kom je wel een lijn tegen die voortdurend rond dit thema cirkelt.
- De twaalfjarige Jezus in de tempel. Waarbij Jezus uiteindelijk vraagt:
”Wisten jullie niet dat ik moest zijn in de dingen van mijn Vader” (Lc.2:49)
Waarna Lucas vermeld: ”En zij begrepen het woord niet dat Hij tot hen sprak.”
Jezus als jongen van 12, die zich op een zeer belangrijk punt in zijn identiteit onbegrepen weet.
Het is verleidelijk om hier te gaan psychologiseren, maar dat moeten we denk ik niet al te veel doen. Hoe alles in het hart van Jezus ‘werkte’, waarbij Hij zowel mensenzoon als Zoon van God was, kunnen we niet nagaan.
Maar toch is het punt van ‘niet begrepen worden’ iets wat Lucas aantipt. Waarbij je je kunt afvragen: zegt Lucas hier iets over de mensen (die Jezus niet begrepen), of mag je je ook afvragen wat dit met Jezus deed? Ik leg er toch de vinger bij, omdat er meer dergelijke momenten waren, waar door anderen grote vraagtekens geplaatst werden bij Jezus’ identiteit:: - Lucas 4, de verzoekingen in de woestijn. De eerste verzoeking luidt: ”Áls jij de Zoon van God bent…” (Lc.4:3).
Juíst tegen de achtergrond van het direct hiervoor vermelde geslachtsregister, moest Jezus opnieuw iets incasseren, wat vraagtekens plaatste bij wie Hij was (nl.: Zoon van God): - Want Lucas 3 vertelt het geslachtsregister, en dat begint zo:
”Hij was, naar men dacht, de Zoon van Jozef.’ (Lc.3:23)
Ook hier weer dat misverstand!
En dan spint dat register heel de stamboom verder uit, en eindigt als volgt:
”… de zoon van Adam, de zoon van God.” (Lc.3:38)
Kortom: Jezus wordt hier ten voeten uitgetekend als (mede) Gods Zoon.
En dan waagt de duivel het hier vraagtekens bij te plaatsen. Jezus uit te dagen. - En direct weer voorafgaand aan dit geslachtsregister, klonk bij de doop de stem uit de hemel die zei:
”U bent mijn geliefde Zoon, in U heb Ik mijn welbehagen!’‘ (Lc.3:22).
Kortom, we zien voortdurend dat Jezus getekend wordt hoe/wie Hij is, namelijk de Zoon van God.
Én dat daar al een paar keer vraagtekens bij geplaatst werden.
En nu ook weer in de synagoge!
In zijn ‘vaderstad’ nota bene. (Lc.4:23,24)
Even hierboven schreef ik: we moeten oppassen dat we niet te veel gaan psychologiseren.
Maar anderzijds heb ik toch meer en meer het gevoel dat Jezus’ felle reactie hier wél mee te maken heeft.
Zou Hij zich geraakt hebben gevoeld?
En Zich uitgedaagd hebben gevoeld om de dingen op scherp te zetten?
We zien dat wel vaker in de Bijbel, in ieder geval bij God Zelf, Jezus’ Vader.
Momenten genoeg dat ook Hij miskend werd in Wie Hij was, en wilde zijn.
In zijn liefde en zijn trouw.
En wat kon dat ook een felheid oproepen.
Felheid, van miskende of gekwetste liefde.
Felheid, die uiteindelijk overigens ook altijd wel liefde zou blíjven,
en nooit zou ontaarden in verbittering,
maar genade en trouw het laatste woord liet spreken.
Ik denk dus dat we de omslag in Jezus’ preek hier moeten zoeken.
En dan benader je het vanuit Hem gezien.
Maar evengoed zouden de gedachten kunnen blijven hangen bij de vraag over de mensen,
misschien wel: óns ménsen:
Wat is toch de mens, dat enerzijds Jezus omarmd wordt,
maar anderzijds dat Hij zo slecht begrepen wordt,
en dat in de mensenharten de boze neiging opkomt Hem wég te doen? Lc.4:29)
Waarom staat de mens, die het Evangelie enerzijds omarmt (vers 22),
het licht van het Evangelie (en zichzelf) direct daarna ook weer zo erbarmelijk in de weg (vers 29)?
Dat de toehoorders van Jezus unaniem geraakt waren door de woorden van Jezus, kan naar mijn idee niet anders dan dat de Heilige Geest daar aanwezig was. De Joden volgen toch een vaste liturgie? Dan was het “toevallig” dat dit gedeelte aan de beurt was toen Jezus in de synagoge in Nazaret was. Maar hoewel er helemaal niet om gevraagd wordt, stelt Jezus, dat zij verwachten dat Hij dezelfde dingen daar gaat doen als Hij gedaan heeft in Kapernaum. Doorziet Jezus hun harten? Is het niet pure liefde, maar is het: voor wat hoort wat? Verwachtten zij wondertekenen?
Zien wij zelf ook niet om ons heen, hoe liefde en instemming om kan slaan in kilte en/of haat?
In de dienst van zondag viel het mij op dat Jezus, op het nippertje aan de woedende menigte ontkomt, en tussen de mensen door vertrekt. Het deed mij denken aan de uittocht uit Egypte, wanneer het volk tussen twee muren van water door de Schelfzee trekt. Ontkomen aan een woedende farao, ontsnapt aan het juk van de slavernij, op reis naar het Beloofde land.
En aan het verbond van God met Abraham, waarbij een brandende fakkel tussen de in tweeën gedeelde dieren doortrekt. Een eeuwigdurend liefdesverbond.
Denkend aan deze twee geschiedenissen krijgt het gaan van Jezus tussen de mensen door een diepe betekenis.