Preek op zondag 20 september 2020
Jona 3:10-4:11
Matteus 20:1-16
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
Het is vandaag in Israël Nieuwjaarsdag. Rosh Hashana.
Een feest dat men nu in lockdown viert, overigens.
Joods nieuwjaar staat aan het begin van tien dagen,
tien dagen van verootmoediging.
In die dagen gaat men na wat men het afgelopen jaar niet goed heeft gedaan
naar de medemens,
en naar God.
Men probeert recht te zetten,
vergeving te zoeken.
En op de tiende dag is het: Grote Verzoendag.
De dag die, volgens Gods inzetting, gegeven is om Israël verzoening te schenken.
Op Grote Verzoendag leest men dan uit het boek Jona.
Daarom is het mooi dat het nu ook in de kerk op het rooster staat.
Eigenlijk is het best verwonderlijk dat nu juist het boek Jona op het rooster staat, in de synagoge, met Grote Verzoendag.
Want waarover gaat het in het boek Jona?
Niet over de bekering van Israel – dat zou je verwachten, dat men daarover leest.
Nee, het gaat over de bekering van Ninevé.
Ninevé, de hoofdstad van het Assyrische rijk.
Een door Israël zeer gevreesde stad – de aartsvijand.
Een stad bovendien waar met volkomen los leefde van God en gebod.
Het is daarom behoorlijk vreemd dat er op Grote Verzoendag gelezen wordt over de omkeer van Israëls aartsvijand naar God toe.
Daarover straks nog meer.
Maar eerst nog even terug naar het begin van het boek Jona.
De aanleiding dat Jona naar Ninevé moest was: het kwaad dat ze daar deden,
dat lag als het ware opgestapeld, zo hoog, dat het tot in de hemel kwam…
En Jona moest naar Nineve, en moest preken dat over veertig dagen de stad zou worden omgekeerd.
Nadat hij eerst niet durfde of wilde, ging Jona uiteindelijk toch (na die storm en de vis) en ging hij dit preken: ‘’nog veertig dagen, en Ninevé wordt omgekeerd’’.
Daarbij zal hij wellicht gedacht hebben: ‘’mooi, dan geschiedt er straks tenminste rechtvaardigheid. Eindelijk straf voor deze in- en inslechte stad’’.
Maar dan gebeurt er iets: de koning en alle inwoners van Ninevé krijgen berouw.
En ze bekeren zich tot God.
Dat is het bijzondere aan het boek Jona. De profeet denkt dat de stad wordt omgekeerd (in de zin van: een straf). En de stad wordt inderdaad omgekeerd, maar dan zo anders: de mensen keren zich om, tot God!
en God zegt: waarmee ik gedreigd had, doe ik niet. Dat lazen we vers 10 van hoofdstuk 3:
Toen God zag wat zij deden, hoe zij zich omkeerden van hun boze weg, berouwde het God over het kwaad dat Hij gedreigd had hun te zullen aandoen, en Hij deed het niet.
Een prachtige boodschap in het verhaal.
God is een God die wil vergeven.
Die er niet op uit is om de mens te straffen.
Ook al heeft Hij er alle reden toe – als de mens zich echter tot Hem omkeert,
trekt Hij zijn straf in, en laat zijn genadige hart spreken.
En dat heeft Jona in de gaten:
Maar dit mishaagde Jona ten zeerste en hij werd toornig.
Zie je wat er gebeurt? Hij wordt toornig. God niet, maar Jona.
Jona vindt dit niet eerlijk. Hij vindt dat de Ninevieten er veel te gemakkelijk vanaf komen.
Moet je eens zien wat ze gedaan hebben aan kwaad.
En nu zegt God zomaar: ik trek mijn straf in.
Dat kan toch niet?
Het is precies hetzelfde als bij die arbeiders in de wijngaard.
Zij die haast niet gewerkt hebben, die de hele dag geen steek hebben uitgevoerd,
krijgen evenveel als die mensen die zich met volledige toewijding hebben gegeven.
Dat is toch niet eerlijk?
Weer terug naar Jona.
Hij vindt niet dat God zo mag zijn.
Verbitterd, cynisch, zegt hij:
Ik wist het wel, en daarom wilde ik destijds wegvluchten voor mijn missie,
want ik wist wel dat U een genadig en barmhartig God bent, lankmoedig, groot van goedertierenheid en berouw hebbend over het kwaad. (Jona 4:2)
Hoor wat Jona hier zegt: Here God, U bent veel te genadig voor die lui.
U bent gewoon veel te goed voor deze wereld.
Dat u zo genadig bent, dat staat me eigenlijk niets aan.
Het zijn geen geringe woorden die Jona hier spreekt.
Maar… waar kennen we die woorden ook alweer van?
Het is namelijk een letterlijk citaat van een eerder bijbelverhaal.
We moeten terugbladeren naar het boek Exodus.
Exodus 34:6.
Israël heeft gezondigd. Ongelooflijk zwaar. Zojuist had God hen bevrijd uit Egypte.
Hij had alles voor hen gedaan. Hij had hen zelfs door de Rode Zee heengeleid, de Egyptenaren verslagen, Hij had voor voedsel en water in de woestijn gezorgd.
Hij had hen zijn geboden gegeven.
En nu was Mozes op de berg Sinai, en bleef hij te lang weg naar de smaak van de mensen,
en nu waren ze een gouden kalf gaan maken, en vereerden dit kalf in plaats van God.
Een doodzonde, zou je zeggen.
En God was inderdaad woedend geworden. Hij had er een eind aan willen maken.
Tot Mozes in de bres sprong, en bad en smeekte dat God het volk Israël genadig zou zijn.
En daar was God gevoelig voor.
Net zoals Hij er gevoelig voor was dat de koning van Nineve met zijn volk ging smeken tot God of Hij hen genadig wilde zijn. Toen liet Hij ook zijn woede ten opzichte van Nineve varen.
Jona, is het terecht dat je zo boos bent op Mij?
Denk nog eens aan de geschiedenis van je eigen volk. Is die zoveel fraaier dan die van Nineve?
De woorden die je zonet smalend over Mij gebruikte, dat ik zo genadig ben,
ja, heb Ik indertijd inderdaad zo gesproken, tegen Mozes. Want zo ben Ik. Genadig.
Dat was ik naar jullie in de eerste plaats. Vergeet dat niet.
Je hebt nu de mond vol over Nineve, maar hoe zat het ook weer met jullie, daar bij dat gouden kalf?
Zijn jullie zoveel beter of anders dan de Ninevieten?
De splinter in het oog van de ander, en de balk in je eigen oog, hoe zat dat ook weer?
Het gaat, gemeente, vanmorgen ook over de vraag hoe wij hier in staan.
Gunnen ook wij de ander Gods genade?
Juist ook als diegene naar ons gevoel er minder of niet voor in aanmerking komt?
Als je daar moeite mee hebt, denk dan aan dit verhaal.
Een verhaal dat laat zien dat ook wijzelf leven van Gods genade. Net zo goed.
Wie van ons kan zeggen dat hij of zij Gods genade nooit nodig heeft gehad?
Maar juist dan laat dit verhaal ook óns zien dat God genadig is.
Ons, en de ander.
Genadig en barmhartig ben Ik, lankmoedig en groot van goedertierenheid, zegt god.
In Psalm 103 komt dit zinnetje ook voor. Het loflied op Gods naam. Want het was de Naam van God, die Mozes daar op de Sinai te horen kreeg. De Naam van God. Wie God is: een genadig en barmhartige God.
Die aanvankelijk inderdaad terecht ongelooflijk boos op Nineve was geworden. Maar die, toen ze zich omkeerden, zijn genadige hart liet spreken.
En datzelfde had dus ook Israël gegolden.
Een God die daarom, ook in die wijngaard zegt: als Ik het wil, geef ik die ander net zo goed hetzelfde als jij. Ook al heb jij je misschien wel veel meer ingezet voor Mij dan die ander. Voor die ander wil ik ook goed zijn!
Dat moeten wij mensen telkens weer leren accepteren. Dat het bij God zo werkt, of we het nu leuk vinden of niet.
Israel heeft geleerd van het boek Jona. Want in het begin van de preek zeiden we al: dit boek wordt gelezen met Grote Verzoendag, en dat is eigenlijk vreemd, omdat je zou verwachten dat het over hun eigen verzoening met God zou gaan –
maar in het boek Jona gaat het over de verzoening van de heidenen in Ninevé met God.
Maar juist door dit boek dan, nota bene op Grote Verzoendag, de meest heilige dag, te lezen, laat Israël zien, dat het de volkeren hun plek bij God gúnt!
Dat ze er bij mogen horen. Juist ook met hén heeft God zich verzoend.
Hoe meer je erover doordenkt: hoe bijzonder, dat Israël dit boek leest, over hun aartsvijand Ninevé, die een broeder van hen in Gods huisgezin is geworden.
Zo zie je gelijk iets in de praktijk van wat verzoening tussen ménsen kan betekenen. Het besef dat ook je vijand een kind van God kan zijn – door daarover te lezen uit de Bijbel, dat kan je helpen te zoeken om ook zelf vrede of verzoening voor of met je vijand te vinden.
Om niet te blijven steken in vijandsbeelden, haat.
Een hele praktische opdracht, die geldt voor die tien dagen waaraan Israël nu is begonnen: om vrede met de naaste te zoeken, juist als er iets tussen mensen in is komen te staan. Of tussen de mens en God.
Vanuit het besef: dat God niets liever wil, dan dat die vrede tot stand komt.
Wij mogen daarbij denken aan Christus, die ook niet met de armen over elkaar is blijven zitten toen de relatie tussen ons mensen en God verstoord was.
Maar Hij is uit de hemel naar ons mensen toe gekomen.
En Hij heeft Zelf de verzoening gebracht. Door het offer van zijn leven.
Zo lief had en heeft Hij ons.
Inderdaad: God is een genadig en barmhartig God. Die vol hoop is, dat wij ons naar Hem toekeren. En naar elkaar.
Die zo’n houding zegent.
En niets liever doet dan ieder mensenkind bij Zich betrekken.
Wie hij of zij ook is, of hoe het leven ook was of is. De Vader wil dat we het kwade achter ons laten, en opnieuw beginnen.
Daarover gaat het bij Jona: een nieuw begin voor Nineve.
Daaraan denkt Israël nu: een nieuw jaar, een nieuw begin, een schone lei. Voor de volkeren, net zo goed als voor henzelf.
Daaraan mogen ook wij denken in deze nieuw begonnen week, vanuit de vrede van Christus, waaruit wij mogen leven.
Amen.
—
PS Voor wie de frappante overeenkomsten tussen de verhalen uit Jona en de verhalen rond het gouden kalf eens op een rijtje wil zien, heb ik hier een overzichtje gemaakt:
Exodus 32-34 | Jona 3-4 |
34:28 Hij is daar met de ENE, veertigmaal een dag en veertigmaal een nacht; brood heeft hij niet gegeten en water niet gedronken 33:4 ze gaan in de rouw 33:5 doe je sieraden van je af 34:3 het wolvee en het rundvee mogen niet weiden tegenover die berg! 32:12 keer u af van het branden van uw toorn en heb berouw over het kwaad voor uw gemeente! 32:14 Dan krijgt de ENE berouw over het kwaad dat hij heeft uitgesproken om zijn gemeente aan te doen. 32:31 Mozes keert terug tot de ENE en zegt: 32:32 als gij hun zonde wilt wegdragen; en indien niet: vaag míj dan weg uit uw boekrol die ge hebt geschreven! 34:6 ENE, ENE, Godheid ontfermend en genadig, lankmoedig en overvloedig in vriendschap en trouw | 3:4 Hij roept uit en zegt: nog veertigmaal een dag en Nineve wordt ondersteboven gekeerd! 3:5 De mannen van Nineve kwamen tot geloof in God; ze roepen een vasten uit, en kleden zich in rouwzakken. 3:6 Als het gesprokene Ninevees koning bereikt, staat hij op van zijn troon en legt hij zijn luister af; hij bedekt zich met een rouwzak en gaat zitten in de as. 3:7 laat mens noch dier, rundvee noch wolvee, wát dan ook smaken; ze zullen niet weiden en geen water drinken. 3:9 wie weet keert God zich om en krijgt hij berouw; dan zal hij zich afkeren van het branden van zijn toorn. 3:10 God krijgt berouw over het kwaad dat hij gesproken heeft hun aan te doen, en hij heeft het niet gedaan. 4:2 Hij bidt tot de ENE, en zegt: 4:3 neem nu toch, ENE, mijn ziel uit mij weg, want het is voor mij een groter goed dat ik sterf dan dat ik leef! 4:2 want ik wist al dat gij zijt een God genadig en ontfermend, lankmoedig en groot in vriendschap, die berouw krijgt over zijn kwaad! |
De overeenkomsten zijn onmiskenbaar. Een subtiele verbinding tussen het kwaad van Ninevé en het kwaad van Israël (waardoor de vraag steeds meer opkomt, waar Jona het recht vandaan haalde om zo boos te zijn op Ninevé en God).