Jeremia 7:23-28
Matteüs 17:14-20
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
In de beide lezingen die we lazen, uit Jeremia en Matteüs, is er sprake van een zwaar verwijt.
Ook wij maken elkaar wel eens verwijten.
Kenmerkend voor een verwijt zijn de woordjes ‘’altijd’’ of ‘’nooit’’.
Jij zit altijd maar voor de tv!
Jij helpt nooit eens mee met opruimen!
Zo zijn verwijten: ze pakken er één ding uit, wat je héél erg dwarszit, en de rest blijft daarbij buiten beschouwing.
Omdat je nu eenmaal zó in je emotie over dat éne zit, waaraan je je ergert.
Ook God uit een verwijt.
In het boek Jeremia horen we Hem zeggen:
‘’Zij hoorden niet naar Mij, ze keerden zich achterwaarts, vanaf de dag af dat uw vaderen uit het land Egypte gingen tot op deze dag.’’
Een zwaar verwijt.
Er was ook alle reden toe dat God met een verwijt kwam.
De Israëlieten waren de afgoden gaan dienen.
Ook de Moloch. En dat betekende dat er kinderen geofferd werden…
En vanuit zijn grote pijn en woede hierover, maakt God dit verwijt.
‘’nooit (!) hebben jullie geluisterd’’ ‘’in heel de tijd niet dat je voorouders uit Egypte kwamen, tot nu toe niet’’.
Ho, wacht even, zeggen dan de rabbijnen.
Wat hoorden we God een paar hoofdstukken eerder in het boek Jeremia ook alweer zeggen tegen Israël?
Daar zei Hij (Jer.2:2):
‘’Ik weet nog hoe je Me liefhad, Israël, in je jeugd, van Me hield als mijn bruid, hoe je me volgde door de woestijn. (…) Israël is aan de HEER gewijd!’’
Hoe kunt u, Here God, hoe terecht U nu ook boos bent, en wat voor een puinhoop de mensen er toen ook van hadden gemaakt, maar hoe kunt U dan nu van ons zeggen dat wij nóóit geluisterd hebben, vanaf de woestijnreis.
Want hier zegt U dat er juist wel zoveel liefde tussen ons en U was.
Prachtig en kostbaar dat rabbijnen dit opgemerkt hebben.
Inderdaad, het was niet zo dat het altijd maar misse boel was met het volk. Integendeel.
Ik zeg dit er ook tegen ons graag even bij, om zo te zien dat je altijd goed naar bijbelteksten moet kijken in hun verband. En niet zomaar een tekst moet pakken, en zeggen, zo is het dus voor alles en altijd.
Hebt U dan ook van die gevoelens, Here God, net als wij mensen kunnen hebben? Zijn wij daarin ook beeld Gods, beeld van U?
Kunt U ook weleens iets zeggen, zó vanuit emotie, dat het andere een beetje op de achtergrond blijft?
Ja, dat mogen we inderdaad – met alle eerbied en respect – ook van God zeggen.
Komen we Hem niet voortdurend zo tegen in de Bijbel. Juist niet als een gevoelloze God, maar juist als een zeer gepassioneerd Iemand. Wiens hart van liefde brandt, voor Israël, voor alle volkeren. Die naar hun wederliefde hunkert. En die hunkert naar onderling liefdevol gedrag tussen de mensen. Maar die ook, als hier een loopje mee genomen wordt, furieus kan reageren (na vaak overigens eerst een engelengeduld – prachtige, hemelse, uitdrukking trouwens).
Denk aan andere profetenteksten waar God zegt dat Hij, omdat Israël een loopje met Hem nam, en omdat het een loopje met de rechten van de naaste nam, alle volken tegen Israël in stelling zal brengen en dat ze de ballingschap in zouden gaan.
Maar dan is later zijn – overigens zeer terechte boosheid – geluwd, en wat zegt Hij dan?
Zacharia 1:14: (parafraserend) ‘’Brandend van liefde neem Ik het op voor Jeruzalem, en ziedend van woede ben Ik op de volken. Ik was immers maar een beetje boos op mijn volk, maar zij hebben hen veel te hard aangepakt.’’
Kortom, ook hier zie je hoe ook binnen de Here God zelf de gevoelens elkaar zo kunnen afwisselen. En dat er zowel sprake kan zijn van diepe liefde als ook felle woede. Maar dat uiteindelijk zijn liefde hunkert naar het laatste woord.
En dat is de oproep van Jeremia: mensen, zet je hart en oren open voor deze God, die passioneel veel van jullie houdt!
En laat je wantoestanden in vredesnaam los!
We gaan nu naar Matteus.
Ook Jezus uit een diep verwijt. Naar zijn leerlingen, de twaalf discipelen.
‘’Wat zijn jullie toch een ongelovig en dwars volk.
Hoe lang moet ik jullie nog verdragen?’’
Woorden, die neergeslagen zullen zijn op de discipelen. Waarbij ik me zo voorstel dat niemand Jezus in de ogen durfde te kijken.
Want wat ís Jezus hier teleurgesteld in hen.
Ook hier klinkt alles in algemene bewoordingen
Waarom?
Zij hebben een maanzieke knaap niet kunnen genezen.
Terwijl dat blijkbaar wel van hen verwacht had mogen worden.
Zij hadden van Jezus alles meegekregen om het te kunnen.
In Matteus 10 lezen we dat Jezus zegt: Ga heen en preek het evangelie van het Koninkrijk. Genees zieken en drijf boze geesten uit.
Blijkbaar hadden zij toen een bijzondere kracht meegekregen, maar die hadden ze niet aan weten te boren.
Ik wil het nu niet over gebedsgenezing hebben, maar er wel dit van zeggen: die genezingen waren bedoeld als tékenen van het Koninkrijk van God, dat komt. Hoe het daar zal zijn.
Maar ook die genezingen waren voorlopig. Alle mensen die ooit genezen werden, zijn toch weer eens gestorven. Zelfs Lazarus, die uit de dood was opgewekt, is weer eens gestorven. En toen kwam er geen genezing of opwekking.
We moeten er ons dus ook niet op blindstaren.
Maar ik wil het thema wat breder leggen: weten ook wij tekenen op te richten van het Koninkrijk van God?
Misschien dan wel niet via gebedsgenezing of geestuitdrijving, maar ook op andere manieren: kunnen ook wij iets laten zien van de kracht en het mooie van het Koninkrijk van God dat zal komen?
Straalt iets daarvan van ons af? Denk aan de vruchten van de Geest die Paulus opsomt: vrede, zachtmoedigheid, geduld, wijsheid… en vult u maar in.
Als het maar niet zo is dat een ander (zoals die vader van die jongen) tegen Jezus moet zeggen: Heer, ze hebben het niet gekund. We hebben niets gemerkt aan de mensen van de kerk, dat U verschil weet te maken…
Want dat is de vraag: weten we een verschil te maken? Dat mensen kunnen zien of voelen: hier gaat het om meer dan het aardse?! Hier voelen we iets van het Koninkrijk van God?!
Daar hoopt Jezus vurig op.
Dat Hij daarvan iets zal tegenkomen bij de mensen.
En dan zoekt Hij het vooral in het woordje: ‘’geloof’’.
Dat er geloof, vertrouwen is op Hem, op God.
Als Hij dat vindt, wordt Hij blij.
Als het er niet is, volgt zo’n zwaar verwijt.
Voorafgaand aan dit verhaal over de maanzieke knaap, staat er in Matteüs een heel rijtje verhalen waar Jezus geloof vindt, en soms ook weer niet.
Zoals bij Petrus die eerst met groot geloof over het water loopt, maar er dan door zakt, en te horen krijgt: kleingelovige!
Maar als Jezus dan in het buitenland komt, bij de Syrofenicische vrouw (broodkruimels): groot is uw geloof!
Dan volgen de beide verhalen van de broodvermenigvuldiging: royale overvloed.
Vervolgens gaan ze dan aan boord van het schip en dan is er even gebrek aan brood, en is er direct paniek. En noemt Jezus hen kleingelovigen!
We zien dus Jezus op zoek naar geloof. Het geloof onder mensen, als een teken dat het Koninkrijk er is.
Soms vindt Hij het dus, verrassend veel, waar je het niet zou verwachten, zoals bij die heidense vrouw, en soms vindt Hij het niet waar Hij het wél zou verwachten, zoals bij zijn leerlingen.
Het is goed dat ook wij ons afvragen: Wat zou hij bij ons zeggen, bij u en bij mij?
Het is opvallend dat Jezus tot nu toe telkens woorden gebruikte die een maat aangaven: groot of klein. Er was dan tenminste altijd nog iets aan geloof, of het nu veel of weinig was.
Maar nu, bij het verhaal van de maanzieke knaap, zegt Jezus: ‘’óngelovigen’’. Dat is: ‘’niets, geen geloof.’’
Ongelovigen – dat duidt op een soort failliet van de discipelen. Stelletje prutsers, zoiets.
Maar toch, hoe moedeloos makend deze woorden ook klinken, het is niet het enige en laatste.
Jezus geeft ze nog een kans.
Als… áls jullie een geloof hadden als een mosterdzaadje, zegt Hij, dan…
dan zou je bij wijze van spreken zomaar een berg kunnen verplaatsen!
Iets is al genoeg.
Een mosterdzaadje, daarover was het al eerder gegaan in Matteüs.
Jezus had gezegd: het Koninkrijk van de hemel is als een mosterdzaadje.
En als het gezaaid is, groeit het op tot een machtige boom, die alles overwint.
Hij had dat vertelt in een hele serie gelijkenissen over zaaien.
De gelijkenis van het zaad (in goede aarde, op de rotsen, in de dorens)
Maar ook de gelijkenis daarna van de boze, die het onkruid had gezaaid tussen het koren.
En waarvan Jezus zei: dat onkruid moet je er niet uit willen proberen te trekken.
Daarvoor is het te diep verworteld. Als je dat zou doen, breng je ook schade toe aan het koren.
Dan vallen er slachtoffers waar je het niet wilt.
Maar direct daarna vertelde Hij over het mosterdzaadje.
Als je het onkruid niet aankunt, zaai dan een mosterdzaadje!
Die groeit uit zijn eigen kracht op tot een machtige boom, waar de vogels kunnen nestelen.
Waar de mensen kunnen wonen.
Het onkruid, dat door de boze is gezaaid, kan daar niets tegen inbrengen.
Met andere woorden, Jezus vertelde toen dat je niet zozeer de strijd met het kwade aan moet binden, maar vooral Gods kracht op moet zoeken. Het mosterdzaadje. Dat zal de rest, hoe sterk ook, overschaduwen.
Nu terug naar het verhaal van de maanzieke knaap.
De discipelen hadden die geest niet uit kunnen drijven. Het onkruid leek hen te sterk.
Maar, door Jezus’ macht was het wél gelukt. Hij dreef de boze geest wél uit.
En daar komen we bij de kern van alles.
Hebben de discipelen, en hebben wij daar oog voor:
dat we niet in eigen kracht hoeven te gaan.
Want inderdaad, dan redden we het niet.
Daarvoor zijn de problemen in de wereld veel te groot.
De ellende die er ook nu is om ons heen. Om moedeloos van te worden.
Of je eigen tekortkomingen en zwakheden.
Inderdaad, de boze lijkt zijn werk goed gedaan te hebben.
Het onkruid staat stevig verworteld in deze wereld.
Maar kijk daar niet zozeer naar,
maar heb oog voor de kracht van het Koninkrijk van God,
het mosterdzaadje,
de Here Jezus.
Een beetje geloof in Hem is al meer dan genoeg.
Als je dat de ruimte geeft in jezelf, zal het groeien.
Zal Jezus’ kracht in je groeien.
Geloven we daar nog in?
De vrede van Christus, die alle verstand te boven gaat?!
Een mosterdzaadje, iets.
Straks vieren we het Avondmaal, en krijgt u allemaal een stukje brood.
Eigenlijk is dat helemaal geen maaltijd, Avondmaal. Zo’n klein stukje…
Maar het is genoeg!
Want als je dat stukje brood ontvangt en zorgvuldig proeft
mag je daarbij denken aan de liefde, de kracht en de genade van Jezus.
En dat is dan ook meer dan genoeg. Want zo’n liefde, zo’n genade, zo’n trouw.
Dat verwarmt je hart. Dat geeft nieuw geloof, nieuwe hoop, nieuwe liefde!
Diezelfde liefde van God, waar Jeremia het ook over had.
Die niet uit is op verwijten, maar ons mensen juist opzoekt.
Doe dit tot mijn gedachtenis, had Jezus gezegd.
Zodat je aan Mij zult blijven denken.
Laten ook wij dat doen, als wij straks het avondmaal vieren: aan Jezus denken.
Hoe Hij er voor ons mensen wás, met zijn liefde.
Hoe Hij er is.
Hoe Hij er zal zijn.
Hij zal ooit het onkruid uit de wereldakker weten te verwijderen.
Hij weet ook het kwade in onze eigen levens te overwinnen.
Te vergeven.
Hij heeft er alles voor gedaan, dat we mogen weten dat de zonde en de dood overwonnen zijn.
Tot aan het offer van zijn leven toe.
Een stukje brood.
Een geloof als een mosterdzaadje.
Het is meer dan genoeg.
Het sacrament van het Avondmaal mag ons geloof versterken.
Dat het niet in eigen kracht hoeft allemaal, maar dat we mogen zien op Christus.
En dan is de vraag: nu Jezus zoveel heeft gegeven – zal Hij er iets van terugvinden?
Zullen ook wij weer, in de nieuwbegonnen week, een teken zijn voor anderenvan zijn Koninkrijk?
Laten we dat samen bidden, met het lied (Lied 422) dat we zingen.
Amen.
Dag Bart,prachtig dat we de hele preek nog eens kunnen lezen en dankbaar dat we als gemeente samen mogen luisteren
en zingen.Gisteravond was er op TV bij Fam 7 het programma mijn opa is de beste, zowel de opa als de kleindochter zijn
genezen door gebed. Je hebt nog lang geen pensioen , en vast geen tijd om terug te kijken, maar wat een getuigenis van
deze twee mensen.Hartelijke groet Janny Kouwen.
Hoi Bart,
Met aandacht opnieuw je overdenking gelezen, met goede herinneringen aan Tricht!
Wetend dat je hecht aan zorgvuldigheid wat betreft taal geef ik je een paar kleinigheidjes door die me opvielen, kijk maar of je er iets mee kunt:
– Hoofdletter plaatsen bij de passage waar Jezus zegt: Hoe lang moet Ik jullie nog verdragen?
– Idem: Het is goed ons af te vragen: Wat zou Hij bij ons zeggen?
– In de passage over het mosterdzaadje staat: Hij had dat vertelt (moet d zijn).
Een fijne dag nog en groetjes aan iedereen! Ma