
Preek op zondag 2 mei 2021
Deuteronomium 4:32-40
Johannes 15:1-8
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
Hoe geloof je?
En wat kan je daarbij helpen?
Bij die vragen wil ik vanmorgen met u en jou stilstaan.
Hoe geloof je?
Met die vraag bedoel ik niet zozeer de inhoud van je geloof,
maar meer het geloven zelf.
Hoe kan het ‘lukken’ om te geloven?
Want dat is niet altijd even gemakkelijk. Dat weten we allemaal.
Er is zoveel te koop, en hoe kun je nu weten dat God er is, en dat de God van de Bijbel de enige waarachtige God is?
Aan de hand van de bijbeltekst uit Deuteronomium wil ik met u stilstaan bij twee manieren van geloven.
De eerste manier van geloven heeft te maken met: vertrouwen op wat onze voorouders ons doorgaven.
Dat wat zij ons vertelden, op waarheid berust.
Waarom berust het op waarheid? Omdat ze het gezíen hebben!
En ervan getuigen.
Als we kijken naar het boek Deuteronomium, dan zien we daar Mozes en de Israëlieten staan bij de ingang van het Beloofde Land.
Vlak voordat ze het Land binnen zouden trekken, sprak Mozes hen toe.
En dan hebben we het over zeg maar de eerste generatie Israëlieten die het land in zou gaan.
Wat hadden zij veel meegemaakt.
De bevrijding uit Egypte, de tocht door de zee en de woestijn, Gods uitreddend handelen.
De tekst zegt dat God het volk redde met:
grootse daden, tekenen en wonderen en felle strijd, met sterke hand en opgeheven arm en op angstaanjagende wijze. (vers 34)
Met andere woorden: de mensen hadden veel gezien, veel meegemaakt.
En wat waren het veel getuigen: wel zo’n 600.000 minstens, zeggen de rabbijnen.
Door de rabbijnen wordt deze tekst uit Deuteronomium als een heel belangrijke beschouwd.
Waarom geloof je als Jood in de Here God?
Omdat je voorouders je verteld hebben wat zij weer van hun voorouders hebben gehoord, tot je komt bij deze generatie die het daadwerkelijk gezien heeft.
Zo geloven ook wij, ook als we het over ons geloof in Jezus hebben, omdat mensen het toen gezíen hebben.
Mensen zoals Thomas, die zich eerst maar moeilijk lieten overtuigen, sceptici zouden wij zeggen, zijn als een blad aan de boom omgedraaid, omdat ze daadwerkelijk gezien hebben dat Jezus was opgestaan uit de dood.
Niet één of twee, maar een heleboel. Soms wel 500 tegelijk, zegt het NT, aan wie Jezus verscheen.
Daar is het dus precies hetzelfde idee: een heleboel mensen zágen het (en nogmaals: juist ook mensen die echt niet goedgelovig waren), en die zijn gaan geloven.
En het hebben doorverteld, zo overtuigend dat het voor waar werd aangenomen.
Dat is een hele belangrijke manier van geloven, nog steeds ook voor ons.
Waarom geloven wij in God? Omdat wij het geloof doorgegeven hebben gekregen. Van onze ouders, of van anderen, die het ook weer hebben gehoord en overgeleverd hebben gekregen.
Wij geloven omdat we de Bijbel lezen. Dat boek vol van getuigenissen van mensen die het gezíen hebben! Dat Jezus leeft!
En dat de God van Israël ánders is dan de andere goden.
Want dat was ook een vraag die we stelden: waarom zouden we nu in deze God geloven, en niet in een godheid die in een van de andere wereldgodsdiensten wordt vereerd?
Nou, in Deuteronomium klinkt eigenlijk al het antwoord:
Is er ooit een God geweest die het heeft aangedurfd om zich een volk toe te eigenen waarover een ander volk de macht uitoefende? (vers 34)
Een God die het durfde opnemen tegen de Farao van Egypte?
Veel van de afgoden uit die tijd beperkten zich keurig tot de plaats van hun eigen volk. Daar stond hun tempel en dat was dan prima, bij wijze van spreken.
De God van Israël waagde het, durfde het aan, zo staat er in de tekst, om zich met de Farao van Egypte te gaan bemoeien. Om het tegen deze machtige vorst op te gaan nemen.
Dat zag je de Baäl nooit doen, om maar een van de andere goden uit die tijd te noemen.
Maar de Here God wél. Hij is een God met lev, zouden wij zeggen.
Met hart.
Als enige.
Hij waagt het om zijn volk te redden.
Uit liefde.
Omdat Hij van Israël houdt.
Een God met hart, met lev, met liefde.
Alleen al daarom zou je geloven in déze God, die daarin uniek is.
En ook hierin kun je de lijn weer doortrekken naar de Here Jezus.
Want wat een hart, een lev, een liefde, had ook Hij.
Die het waagde om al zijn mensen los te gaan kopen uit de macht van de boze, de duivel, die nog vele malen sterker is dan de farao destijds.
Het zou Hem zijn leven zelfs kosten.
Ook hier kun je de tekst van Deuteronomium laten spreken:
Is er ooit een God geweest die dit heeft aangedurfd?
Wat een moed heeft de Here Jezus gehad…
We kennen zijn strijd, zijn diepe, diepe angst voor wat Hem te wachten stond…
Maar hoe Hij toch dat niet heeft willen ontwijken.
Maar Hij heeft het lijden op Zich genomen, om ook ons mensen te redden.
Uit de macht van de boze.
En omdat Hij zo diep heeft geleden, zoveel heeft gegeven,
mogen wij nu weten vríj te zijn!
Bevrijd van de macht van de zonde,
verlost van de dood.
Geroepen tot eeuwig leven.
Nu al!
Net als Israël je weten op de drempel van het Beloofde Land.
Zo geloven we dus in deze moedige, liefdevolle God en Heer,
omdat mensen vóór ons het gezien hebben, hoe Hij voor ons leed en streed, en overwon.
Mensen voor wie geldt, net als de Israëlieten toen:
U hebt het God met eigen ogen zien doen.
U bent er getuige van geweest (vers 34 en 35)
Ja, wij hebben dat dus weliswaar niet gezien, maar voor ons geldt wel wat de Here Jezus zei tegen Thomas:
Zalig die niet zien, en toch geloven.
Dat is het ene, de ene manier van geloven.
Maar er is nog een manier,
want je vraagt je misschien ondertussen wel af:
mooi dat de mensen vroeger het gezien hebben,
maar hoe kan ik me er ook zelf actief bij betrokken worden,
hoe kan ik ook zélf mijn geloof laten groeien?
Dan geeft Deuteronomium een heel mooi antwoord, in vers 39, waar tegen de mensen wordt gezegd:
Neem het ter harte, dat de HEER de enige God is.
Neem het ter harte, dat is iets wat je alleen zelf kun doen, of niet. En dan laat je het na.
Maar dat moet je niet, dit nalaten.
Nee, roept Mozes het volk op: Neem het ter harte, mensen.
Pak deze boodschap op, en berg hem behoedzaam op, in je hart.
Dat is een heel mooie uitdrukking: iets ter harte nemen.
Heel veel dingen gaan bij ons het ene oor in en het andere weer uit.
En wat komt er veel op ons af, op internet, in de media, en vul maar in.
Dat kun je lang niet allemaal onthouden, en wat zit er ook veel kaf tussen het koren.
Maar soms neem je dingen ter harte:
je pikt ze uit het vele dat op je afkomt.
Zorgvuldig. En je legt het in je hart.
Ter harte nemen, naar je hart nemen.
Eigenlijk raken we hiermee ook aan de tekst uit Johannes 15.
Blijf in mijn liefde, zegt Jezus daar.
Ook weer zo’n concrete oproep aan ons mensen.
Om goed op te letten, dat je ergens blijft, waar je niet weg moet.
Net zoals je dingen ter harte neemt die je niet kwijt moet of wilt raken.
Blijf in mijn liefde, zegt Jezus.
En dan zijn we bij waar we het net over hadden.
De liefde van Jezus.
Die tegelijk de liefde van de Vader is.
De landman.
De Heer ook van het land waar de Israëlieten binnen zullen trekken.
Blijf in die liefde van Hem, van zijn Zoon.
Een liefde die alles gaf.
Een liefde die uniek is, die je in geen andere godsdienst terugvindt.
Neem die liefde ter harte, telkens weer.
Dat kun je dus zélf doen. Hoe?
Door te bidden, door Hem op te zoeken.
Die ons ook zo nabij is door zijn Geest.
Dat mag je zeker weten, die God is vlakbij ons.
En hoort ons als we Hem zoeken.
En laat Zich vinden.
Dat is dus de tweede manier van geloven:
zelf de relatie zoeken met God de Vader, met Jezus de Zoon, in het vertrouwen op de heilige Geest.
Zo rust ons geloof op twee benen:
het vertrouwen op degenen voor ons die het zelf gezien hebben.
en het dan ook zelf te zoeken en te bewaren.
Het ter harte nemen.
Dat Hij het voor ons gedaan heeft.
Dat het Gode zij dank niet van óns afhangt.
Juist dát idee moeten we vasthouden.
Ter harte nemen.
Dat is wat Jezus ten diepste bedoelt:
Blijf in míjn liefde.
Dat is genoeg.
Die liefde is zo krachtig, die doet de rest dan wel in u of jou.
Het enige wat je mag doen is: bij Mij blijven.
Ik doe de rest. Neem dat ter harte gemeente: het vol liefde kloppende hart van Christus. Zijn lev, zijn liefde die ons alles schenkt. Amen.
Het “ter harte nemen” doet mij denken aan Maria, die alles wat er gezegd was ook in haar hart bewaarde ( Lucas 2). Kun en mag je ook niet zeggen, dat het goed is wat je gehoord hebt over deze God in je hart te bewaren? Ook al snap je er eigenlijk niets van, er komt een tijd dat je wél dat inzicht krijgt. In je hart bewaren heeft ook iets van koesteren, liefhebben.
Mooi, Minie!