In Job 38 antwoordt God Job, nadat Job alles wat hem dwarszat had geuit.
Dat alleen al is opvallend: tot nu toe had God alleen óver Job gesproken (in de hemel tegen de satan). Nu richt Hij het woord rechtstreeks tot hem.
Zo’n ‘eer’ valt normaliter enkel profeten te beurt.
God spreekt tot Job vanuit de storm.
Bijbeluitleggers hebben opgemerkt dat ook dat opvallend is:
immers, de storm speelde ook een rol bij de dood van Jobs kinderen.
Door een storm stortte het huis in, waarin zij zich bevonden.
Dat was allemaal aan het begin van het boek.
En nu, aan het einde, dus opnieuw een storm.
Opvallend dat er hier (in Job 38) staat: ”dé storm”,
verwijzend dus naar een storm die als bekend wordt verondersteld.
Nadenkend hierover kwam er een gedachte bij me op.
Zou hier iets heel belangrijks mee gezegd willen zijn?
Immers, die dodelijke storm aan het begin van het boek Job
was níet Gods werk, maar het werk van de satan, die zijn gruwelijke gang mocht gaan.
Doordat er nu over ‘dé’ storm wordt gesproken, waarín God is,
lijkt het wel of gezegd wil zijn
dat, hoe erg het onheil ook was waarmee de satan Job trof, God Job daar op verborgen wijze in nabij was.
Niet als de ‘dader’ (dat was de satan), maar als degene die Immanuël is: God mét ons.
Heel dicht bij het lijden van Job.
En van daaruit sprekend over zijn almacht.
Opvallend is dat God geen antwoorden geeft, maar vragen stelt.
In deze vragen:
a. zet Hij Job op zijn plek. Wie is Job dat hij zijn Schepper ter verantwoording zou roepen?
b. biedt Hij impliciet troost. Als God zo almachtig is, dan is er voor Job bij Hem veiligheid.
Op deze wijze lijkt er dus een weg gewezen te worden, aangaande de vraag waar God is en over Zijn rol. Hij is en blijft de almachtige Schepper.
De satan, die het kwaad in de zin had, komt niet eens meer voor in het verdere van het boek Job. Hij kan nog zo gruwelijk tekeer gaan, vergeleken bij God verliest hij al zijn relevantie en verdwijnt hij in het niets.
En hoe hard de satan Job ook wilde treffen en trof, God zal (zo zal blijken in het vervolg van Job) Jobs lijden ombuigen in zegen en hernieuwde vreugde.
PS Voor de theologen: ik ben me bewust dat het Hebreeuwse woord voor storm in Job 1 anders is dan in Job 38, maar het feit dat het daar (Job 38) gaat over dé storm, lijkt toch terug te verwijzen naar een eerdere storm, die dus enkel die in Job 1 kan zijn (als ik tenminste geen andere storm over het hoofd heb gezien).
Het lijkt overigens ook aan te sluiten op 1 Koningen 19, waar ook sprake is van een alles vernietigende ”roeach gedolah” (grote storm – precies dezelfde woorden als in Job 1 !). Elia gaat God ontmoeten, maar: in deze storm was de HERE niet. Wordt ook hier – net als in Job – gezegd dat God niet van doen heeft met vernietigend geweld? Hij is veeleer in suizen van de zachte stilte.
Daarover gaat het ook in Gods woorden in Job 38: hoe Hij veeleer paal en perk stelt aan het vernietigend geweld, beschermend optreedt en indrukwekkende grandeur aan de schepping verleent.
Dat moet Job goed beseffen.