In meerderlei opzicht lijkt het verhaal onbegrijpelijk:
A. dat de duivel van God zoveel ruimte krijgt. Hij mag zelfs Jobs kinderen doden…
B. dat Job reageert met een zegenspreuk jegens God en niet met een vloek:
Het is een verhaal waar je gemakkelijk weerstand bij voelt. Hoe kan God toch toelaten dat Job zoveel kwaad treft?
En hoe kan Job zó reageren?
Ik denk dat we moeten oppassen dit verhaal al te snel op onszelf te betrekken.
We zagen reeds eerder dat Job eerder te vergelijken valt met Israël,
of dat hij een Messiaanse gestalte is.
Job wordt niet zomaar aangevochten.
Hij is de enige mens op aarde die God volledig dient.
Om het eens met Gods woorden te zeggen die ook tot Israël (en later: Jezus) klinken:
In hem vind Ik welbehagen (vreugde)!
Deze woorden vinden we onder andere in Jesaja 42:1 (betrokken op Israël) en in Matteüs 12:17 (betrokken op Jezus).
Maar denk ook aan de Kerstnacht, en de doop van Jezus:
dankzij die ene heeft God welbehagen in heel de aarde.
Precies dát is bij Job in het geding: is deze messiaanse figuur werkelijk onvoorwaardelijk trouw aan God?
(met dus als achterliggende vraag: is er in deze éne dan ook hoop voor héél de aarde?)
Precies dát wordt door de satan in twijfel getrokken.
Want hij wil de aarde weghalen uit Gods genadige blik…
Maar precies dát spel wil God dan ook helemaal uitspelen,
om de satan schaakmat te zetten
en de aarde te redden.
En dan kiest de satan (niet: God!) voor een bikkelharde aanpak, door zelfs Jobs kinderen te doden.
Zo laag en vals is deze gevallen engel…!
Zo is en wordt ook Israël aangepakt…
We kunnen ook denken aan de vervolgde kerk.
En toch blijven er daar, in Israël en in de kerk, velen trouw aan God,
soms ondanks heel veel.
Uiteindelijk wijst Job denk ik heen naar Jezus, de geliefde Zoon, in Wie God zijn welbehagen had.
Hij is tot in het ultieme ‘getest’ door de satan,
tot aan de meest gruwelijke dood aan het kruis.
Maar Hij hield stand.
Ook al voelde Hij zich door God verlaten,
Hij verliet God niet.
In Hem is daarom de bron van onze hoop. Naar Hém verwijst Job. De lijdende knecht des Heren. Israël, de Messias.
Pas ná dit alles gezegd te hebben, kunnen we denk ik een voorzichtige poging wagen om onszelf tegen te komen in dit verhaal.
We zagen vorige week in de brief van Petrus dat de satan ook nu onverminderd rondraast, kijkend waar hij mensenlevens kapot kan maken.
Ook bij ons kan dit misschien het geval zijn.
En ook al zullen we dan niet reageren zoals Job aanvankelijk deed met die zegenspreuk,
we mogen tóch iets leren uit die spreuk:
Wát je er ook van vindt, er zit in ieder geval het besef in dat, hoe de satan ook tekeer gaat,
het uiteindelijk Góds handen zijn, die het laatste woord spreken.
Het is niet de sátan die neemt (ook al gaat hij nog zo tekeer, némen kan hij niet),
nee: het is Gód die neemt.
Ik zie het zó: waar de satan mensen kapotmaakt,
is het God die hen uit zijn klauwen wegneemt,
en hen tot Zich neemt.
Hij is een goede God, en zal nooit toestaan dat we uit Zijn handen vallen
(om het eens vrij het Oude en Nieuwe Testament na te zeggen).
—
Dit alles neemt niet weg dat het lijden van Job enorm groot is.
Want er komt nog méér bij…
de satan mag nu ook Job zélf aantasten.
Hij krijgt te maken met een gruwelijke huidziekte,
waarin sommige bijbeluitleggers wel de ziekte pemphigus vermoeden.
Wie de link bekijkt ziet wat een afschuwelijke ziekte dit is.
Een gave huid verandert in een ontoonbaar en uitermate pijnlijk geheel.
Het is dan ook niet vreemd dat we lezen dat Jobs vrienden hem niet herkenden (2:12).
Maar… ze komen.
Ze zoeken hem op!
Het zijn échte vrienden.
En wat kun je die nodig hebben, om het met Toon Hermans te zingen.
Job had drie échte vrienden.
Zij ‘grienden’ met hem. En lees tenslotte ook wat de tekst verder over hen zegt.
Indrukwekkend en hartverwarmend: