Vandaag stonden we stil bij het gedeelte waarin Jezus laat zien waarop de mensheid beoordeeld zal worden bij zijn wederkomst:
- Wie één van de meest geringen heeft bijgestaan in een moeilijke situatie, mag bij de schapen horen en het eeuwige leven binnengaan (vers 40).
- Wie één iemand niet heeft bijgestaan, zal naar de kant van de bokken moeten: de eeuwige straf (vers 45).Het moeilijke is dat dit gedeelte tot een innerlijke patstelling leidt, als we er alleen maar mee over de eeuwigheid willen nadenken: er zijn immers zowel momenten te bedenken dat je wél goed voor iemand bent geweest, als dat je dit nagelaten hebt. Die scheidslijn loopt dwars door jezelf heen. Waar hoor je dan bij, bij schapen of bokken? Daar loop je in vast.
Daarom gaat dit gedeelte denk ik vooral ook over ”nu”. Daar wil Jezus ons hebben, om minstens zo serieus over na te denken: hoe leef ik nú – ten opzichte van mijn naaste? Met alle ruimte om daarin dingen bij te stellen.
Bovendien gaat het om een meervoud, en niet over het individuele zielenheil. De gemeente als geheel wordt aangesproken: wat ”júllie” wel of niet hebben gedaan voor de ander. Dat maakt ons als kerken bewust van de bijzondere roeping die we hebben: om als levend organisme voortdurend bezig te zijn met de vraag in hoeverre we als gemeente de kwetsbare ander op de radar hebben, en op grond daarvan elkaar nabij en tot hulp zijn.
Tot slot: het positieve oordeel over de schapen luidde: ”Jullie hebben één van de minsten goed behandeld.” Dat is nogmaals iets heel kleins, wat voor God al genoeg is. Daar wordt Hij zó blij van….!
Zou het daarom ook niet zijn, dat Jezus direkt aansluitend op deze rede zegt dat Hij nu op weg gaat naar Jeruzalem om gekruisigd te worden?
Want ook voor zijn dood geldt: het leven van deze Éne rechtvaardige, liefdevolle mens, was in Gods ogen genoeg om allen te behouden. ”In Hem vind Ik vreugde!” zei God.
En bovendien: wie van ons kan zeggen dat hij of zij altijd volmaakt is geweest in naastenliefde? Juist daarom wil Jezus als de Ene rechtvaardige het voor allen goed gaan maken.
Wat we in het verhaal over de schapen en bokken al lazen, geldt helemaal voor Hem: in Gods ogen is er volledige vreugde als er aan één mens is goedgedaan.
Evenzo: in Gods ogen is er volledige vreugde als Eén het volledig goed heeft gedaan.
Christus: Éen voor allen.
Daarom moeten we het verhaal over de schapen in de bokken niet op zichzelf lezen, maar in het verband waarin Jezus Zelf het plaatst: van zijn offer.
Maar het is ook weer omgekeerd: ook zijn offer is niet los verkrijgbaar. Het zal tegelijk blijven gaan om de vraag die Jezus neerlegt in dit verhaal over schapen en bokken: ben je uit dankbaarheid voor deze liefde, ook zelf een mens geweest die die liefde meer en meer is gaan doorgeven?
Niet om de zaligheid te verdienen, wel om dankbaar te ”zijn” in de liefde van Christus, die genoeg is om voor altijd uit te leven.