Zondag lezen we het verhaal van de ”rijke jongeling”.
Een bekend en niet gemakkelijk verhaal.
Bij twee dingen wil ik alvast stilstaan:
”Jezus keek hem aan en kreeg hem lief.” (vers 21)
Dat is niet niks wat daar staat!
De man viel Jezus ineens op door wat hij zei, en verwierf Jezus’ liefde.
Wat was de oorzaak hiervan?
Zijn antwoord dat hij de geboden, die Jezus opsomde (vers 19), vanaf zijn jeugd had bewaard.
(noot: ”bewaren” gaat verder dan enkel ”doen”. Het is ook ”zorgen dat ze er blijven”, voor jezelf en anderen; doorgeven aan een nieuwe generatie als een kostbaar goed).
Van jongs af aan was deze man daarmee met hart en ziel bezig geweest!
Dan kom je in het krachtenveld van Jezus’ liefde!
Opvallend trouwens dat Matteus en Lukas (Markus lijkt de meest oorspronkelijke evangelist) ditzelfde verhaal ook hebben (soms iets anders), maar zónder dit zinnetje. Zij hebben het niet over Jezus’ liefde voor deze man. Zo ervaren wij het verhaal misschien ook wel: het lijkt zó treurig af te lopen, dat het niet mogelijk lijkt dat Jezus nog langer van de man hield. Vandaar misschien dat Matteus en Lukas Jezus’ liefde niet noemen?
Hoe het ook zij, Markus zet Jezus’ liefde als een centraal gegeven neer.
Die liefde wil de man zelfs het voorrecht geven de 13e discipel van Jezus te worden.
”Verkoop alles wat je hebt, geef het aan de armen, en volg Mij!”
Ik wil je dicht bij Me hebben, laat alles los wat tot nu toe prioriteit had in je leven, en laat Mij nummer één voor je zijn!
Een liefdevolle uitnodiging.
Maar, was de liefde wederzijds?
Dat is het pijnlijke van dit verhaal.
Enerzijds misschien wel.
Maar tegelijk trok er ook zoveel anders (ik denk erover lied 944 te laten zingen)
In het geval van deze man: zijn vele bezittingen.
Tegelijk geloof ik dat ook dán deze man Jezus’ liefde blijft houden.
En dat is het tweede punt.
Want Jezus zet er ook niet zelf teleurgesteld een punt achter (wat denkbaar geweest zou zijn), als de man teleurgesteld weggaat.
Nee, zijn liefde dooft niet.
Hij gaat het hebben over Gód (en diens liefde)!
Hij gebruikt het beeld van de kameel en het oog van de naald, dat duidt op de onmogelijkheid dat iemand met veel bezittingen zomaar het Koninkrijk binnen kan gaan.
Maar, zegt Jezus, bij Gód is het wél mogelijk.
We weten niet hoe het deze man verder is vergaan.
Maar zouden we niet mogen hopen dat God aan het werk is gegaan met hem?
En dat er wél openingen kwamen?
In ieder geval moeten we ook deze oude Joodse midrash bij het Hooglied (de liefde!) mee laten klinken (die niet in de Bijbel staat, maar in die tijd hoogstwaarschijnlijk wel bekend was):
”De Heilige, gezegend zij Hij,
zei tot Israel:
Mijn zonen,
als jullie Mij een opening van ommekeer geven,
niet groter dan het oog van een naald,
zal Ik deze opening verwijden
tot openingen waardoor wagens met volle ladingen
kunnen passeren.”
De dubbele bodem van deze midrash is in het verband met Markus niet alleen,
dat het ons bemoedigt en oproept tot het maken van een klein begin
(waar God zelf dan voor de rest zal zorgen),
maar tegelijk ook dat bepakte en bezakte mensen door die opening kunnen.
Dus ook die man met z’n vele spullen!
Gaandeweg zal God hem dus kunnen helpen om tóch,
ondanks al z’n bezittingen en de trekkracht ervan,
de weg tot Jezus te gaan.
En dan nu het lijntje naar ons:
Net zo kan en wil de Here God bij ons onze minimale aanknopingspuntjes (niet groter dan het oog van een naald) gebruiken om knopen die onze relatie met Hem blokkeren te ontwarren.
Wat de mens níet kan, kan God wél. (vers 27 – trouwens een citaat van Genesis 18:14, waar God toekomst bracht in een toekomstloze situatie; zoek maar eens op!)
Denk eens na: waar zijn/waren die momenten in je eigen leven, waar het stokt(e) in je relatie met Hem?
Waar probeer(de) je het toch weer (het oogje van de naald)?
En waar merk(te) je Gods hulp?
En waar maakt(e) het jezelf weer meer betrokken bij Hem dan ooit?
Markus 10: 17-31
17 |
Toen hij een weg op vertrok, |
|
18 |
Maar Jezus zegt tot hem: |
|
19 |
de geboden weet je: |
|
20 |
Maar hij brengt tot hem uit: |
|
21 |
Jezus kijkt hem aan, krijgt hem lief |
|
22 |
Maar bij dat woord wordt hij treurig |
|
23 |
Jezus kijkt rond |
|
24 |
De leerlingen |
|
25 |
makkelijker is het dat een kameel |
|
26 |
Maar zij zijn uitermate verslagen geworden |
|
27 |
Jezus kijkt hen aan en zegt: |
|
28 |
Petrus begint en zegt: |
|
29 |
Jezus brengt uit: |
|
30 |
die niet honderdvoudig, |
|
31 |
maar vele eersten zullen laatsten zijn, |