Zondag lezen we over hoe Jezus de tempel reinigde van de macht van het geld, en hem herstelde in zijn oorspronkelijke bedoeling: als een plaats waar heling van het leven kan geschieden.
Want als we érgens met wat stuk en gebroken is terecht zouden moeten kunnen, dan toch in het huis van God? Jezus genas er na de uitdrijving weer mensen.
Verder valt in dit verhaal op dat er telkens 2 groepen zijn: de menigte (afkomstig uit Jericho, en vandaar met Jezus meegetrokken, hem begeleidend onder feestzang Jeruzalem in) en de Jeruzalemmers, die zich geen raad weten met de situatie, Jezus in ieder geval niet herkennen.
De ‘stemmen van de kinderen en zuigelingen’ (Psalm 8) op wie God zijn macht gebouwd heeft en de hogepriesters die zich in verontwaardiging tot Jezus wendden.
Kortom, het gaat hier om een botsing tussen de gevestigde (geestelijke) orde/de macht (we weten dat destijds een heel aantal geestelijke leidslieden corrupt was, op de hand van Herodes) en de kwetsbare mensen die Jezus als hun Helper binnenhaalden.
Matteus 21:10-17
10 Toen hij Jeruzalem binnenging, raakte de hele stad in rep en roer. ‘Wie is die man?’ wilde men weten. 11 Uit de menigte werd geantwoord: ‘Dat is Jezus, de profeet uit Nazaret in Galilea.’ 12 Jezus ging de tempel binnen, hij joeg iedereen weg die daar iets kocht of verkocht, gooide de tafels van de geldwisselaars en de stoelen van de duivenverkopers omver 13 en riep hun toe: ‘Er staat geschreven: “Mijn huis moet een huis van gebed zijn,” maar jullie maken er een rovershol van!’