Zondag lezen we het verhaal van de Emmausgangers.
Een verhaal waar heel veel in zit!
Aan de hand van 3 schilderwerken wil ik íets uit dit verhaal naar voren halen.
De twee mannen zijn onderweg, en hebben niet door dat Jezus bij hen is.
Letterlijk staat er (ik gebruik de Herziene Statenvertaling):
”hun ogen werden gesloten gehouden” (vers 16; door God, denk ik)
Enerzijds roept dit vragen op, anderzijds vind ik dit ook wel bemoedigend: je ziet Jezus niet altijd, maar Hij is wel bij je!
—
Tijdens het breken van het brood herkennen ze Jezus opeens.
”Hun ogen wérden geopend” (vers 31; opnieuw: door God, denk ik)
Kijk eens hoe Rembrandt dat (met humor) heeft uitgebeeld, de ogen rollen bijna uit hun kassen!
Je kunt inderdaad soms zomaar verrast worden als je mag merken hoe dichtbij de Here is. Gouden momenten!
—
Dit ”gouden moment” duurt echter niet lang.
Op datzelfde moment verdween Jezus weer uit hun zicht. (vers 31; opnieuw God/Jezus die dit doet).
Rembrandt heeft deze flits, waarin Jezus weer verdween, indrukwekkend afgebeeld. Iets van een kruis is zelfs zichtbaar.
Maar toch: was genoeg voor deze mannen. In een flits Jezus zien/ervaren: daar kun je een leven lang op teren!
Misschien hebben we ook wel van die flitsmomenten gehad: een korte maar krachtige geloofservaring, waar je genoeg aan mag hebben.
Maar het kan niet op: de mannen keren enthousiast direkt (door de nacht!) terug naar Jeruzalem, en als ze daar bij de discipelen aankomen staat er: ”Toen ze hierover spraken, stond Jezus Zelf in hun midden” (vers 36)!
Was Jezus hen opníeuw ontzichtbaar gevolgd?
Hij weet in ieder geval waar ze zijn, en verschijnt hen opnieuw!
Bemoedigend!
Psalm 139: ”Heer die mij ziet zoals ik ben … en altijd weer op al mijn wegen komt Gij mij tegen”.
Lukas 24: 13-36
13 En zie, twee van hen gingen op diezelfde dag naar een dorp dat zestig stadiën van Jeruzalem verwijderd was en waarvan de naam Emmaüs was.
14 En zij spraken met elkaar over al deze dingen die gebeurd waren.
15 En het gebeurde, terwijl zij met elkaar spraken en van gedachten wisselden, * dat Jezus Zelf bij hen kwam en met hen meeliep.
16 Maar hun ogen werden gesloten gehouden, zodat zij Hem niet herkenden.
17 En Hij zei tegen hen: Wat zijn dit voor gesprekken die u al lopend met elkaar voert en waarom ziet u er zo bedroefd uit?
18 En de één, van wie de naam Kleopas was, antwoordde en zei tegen Hem: Bent U als enige een vreemdeling in Jeruzalem dat U niet weet welke dingen daar in deze dagen gebeurd zijn?
19 En Hij zei tegen hen: Welke dan? En zij zeiden tegen Hem: De dingen met betrekking tot Jezus de Nazarener, Die een Profeet was, machtig in werken en woorden voor God en heel het volk;
20 en hoe onze overpriesters en leiders Hem overgeleverd hebben om Hem ter dood te veroordelen, en Hem gekruisigd hebben.
21 En wij hoopten dat Hij het was Die Israël zou verlossen. Maar al met al is het vandaag de derde dag sinds deze dingen gebeurd zijn.
22 Maar ook hebben sommige vrouwen uit ons midden, die vroeg in de morgen bij het graf geweest zijn, ons versteld doen staan.
23 En toen zij Zijn lichaam niet vonden, kwamen ze zeggen dat ze zelfs een verschijning van engelen gezien hadden, die zeiden dat Hij leeft.
24 En sommigen van hen die bij ons waren, gingen naar het graf en troffen het ook zo aan als de vrouwen gezegd hadden, maar Hem zagen zij niet.
25 En Hij zei tegen hen: O onverstandigen en tragen van hart! Dat u niet gelooft al wat de profeten gesproken hebben!
26 Moest de Christus dit niet lijden en zo in Zijn heerlijkheid ingaan?
27 En Hij begon bij Mozes en al de profeten en legde hun uit wat in al de Schriften over Hem geschreven was.
28 En zij kwamen dicht bij het dorp waar ze naartoe gingen en Hij deed alsof Hij verder zou gaan.
29 En zij drongen er bij Hem op aan en zeiden: Blijf bij ons, want het is tegen de avond en de dag is gedaald. En Hij ging naar binnen om bij hen te blijven.
30 En het gebeurde, toen Hij met hen aan tafel aanlag, dat Hij het brood nam en het zegende. En toen Hij het gebroken had, gaf Hij het aan hen.
31 En hun ogen werden geopend, en zij herkenden Hem, maar Hij verdween uit hun gezicht.
32 En zij zeiden tegen elkaar: Was ons hart niet brandend in ons, toen Hij onderweg tot ons sprak en voor ons de Schriften opende?
33 En op datzelfde moment stonden zij op en keerden terug naar Jeruzalem, en vonden de elf discipelen en hen die bij hen waren, bijeen.
34 Die zeiden: De Heere is werkelijk opgewekt en is aan Simon verschenen.
35 En zij vertelden wat er onderweg gebeurd was, en hoe Hij door hen herkend was bij het breken van het brood.
36 En toen zij over deze dingen spraken, stond Jezus Zelf in hun midden en zei tegen hen: Vrede zij u.