Palmzondag 24 maart 2013 Matteus 21: 1-17

palmzondag
Zondag lezen we het bekende verhaal van Jezus’ intocht in Jeruzalem.
Wat mij opvalt, is de tegenstelling in dit verhaal.
Je hebt de enthousiaste menigte, én de mensen in Jeruzalem, die niet weten wie Jezus is.

Mij viel nu pas voor het eerst op, dat die enthousiaste menigte (die met palmtakken zwaaien), van búiten Jeruzalem afkomstig is.
Het zijn geen mensen die enthousiast de stad uitgehold komen,
maar het is anders.
De menigte komt uit Jericho, lezen we in het vorige hoofdstuk (Mt.20: 29).
Zij volgden Jezus op weg naar Jeruzalem.
Bij die menigte hoorden ook blinden, van wie de ogen waren geopend.

Bij veel mensen ín Jeruzalem zitten de ogen nog dicht.
Zij zien niet wie Jezus is.
”Wie is dit?” vragen ze aan de mensen uit Jericho. (vers10)
(het lijkt wel het Kerstverhaal uit Matteus 2: mensen van ”buiten” -de wijzen uit het oosten- weten wél wie het pasgeboren Kind is, maar de mensen -koning en schriftgeleerden- van bínnen de stad Jeruzalem weten het niet, of willen het niet weten, of willen Hem niet hebben.
De geschiedenis herhaalt zich hier een beetje.

Maar… er komt een moment dat zij het ook zien.
Mag je vers 14 zo lezen?
(”En in de tempel kwamen blinden en lammen tot Hem en Hij genas hen”)
Mag je het dus symbolisch lezen, dat blinden toen tot Hem kwamen, en gingen zien wie Hij was?
In de taal van de profeten mag dit in ieder geval wel, denk aan Jesaja, die in deze termen over volk spreekt: eerst niet zien, maar dan later wel, wie God is.
Hij gebruikt dan o.a. de term ”blind”.

Het zijn, vergeleken met de schriftgeleerden, trouwens de kinderen die het meest scherp zien: lees vers 15 en 16 maar eens.

Kortom, dit verhaal over de intocht gaat volgens mij over de vraag:

”Zie je wie Jezus is?”

Tot zover mijn eerste gedachten bij deze tekst.

Het bijbelgedeelte Matteus 21: 1-19

1 Toen ze Jeruzalem naderden en bij Betfage op de Olijfberg kwamen, stuurde Jezus er twee leerlingen op uit. 2 Zijn opdracht luidde: ‘Ga naar het dorp dat daar ligt. Vrijwel direct zullen jullie er een ezelin zien, die daar vastgebonden staat met haar veulen. Maak de dieren los en breng ze bij me. 3 En als iemand jullie iets vraagt, antwoord dan: “De Heer heeft ze nodig.” Dan zal men ze meteen meegeven.’ 4 Dit is gebeurd opdat in vervulling zou gaan wat gezegd is door de profeet: 5 ‘Zeg tegen Sion: “Kijk, je koning is in aantocht, hij is zachtmoedig en rijdt op een ezelin en op een veulen, het jong van een lastdier.”’
6 De leerlingen gingen op weg en deden wat Jezus hun had opgedragen. 7 Ze brachten de ezelin en het veulen mee, legden er mantels op en lieten Jezus daarop plaatsnemen. 8 Vanuit de menigte spreidden velen hun mantels op de weg uit, anderen braken twijgen van de bomen en spreidden die uit op de weg. 9 De talloze mensen die voor hem uit liepen en achter hem aan kwamen, riepen luidkeels: ‘Hosanna voor de Zoon van David! Gezegend hij die komt in de naam van de Heer. Hosanna in de hemel!’
10 Toen hij Jeruzalem binnenging, raakte de hele stad in rep en roer. ‘Wie is die man?’ wilde men weten. 11 Uit de menigte werd geantwoord: ‘Dat is Jezus, de profeet uit Nazaret in Galilea.’ 12 Jezus ging de tempel binnen, hij joeg iedereen weg die daar iets kocht of verkocht, gooide de tafels van de geldwisselaars en de stoelen van de duivenverkopers omver 13 en riep hun toe: ‘Er staat geschreven: “Mijn huis moet een huis van gebed zijn,” maar jullie maken er een rovershol van!’
14 Toen kwamen er in de tempel blinden en verlamden naar hem toe, en hij genas hen. 15 De hogepriesters en de schriftgeleerden zagen welke wonderen hij verrichtte en hoorden de kinderen in de tempel ‘Hosanna voor de Zoon van David!’ roepen, en ze waren hoogst verontwaardigd. 16 Ze gingen hem vragen: ‘Hoort u wat ze zeggen?’ En Jezus antwoordde hun: ‘Jazeker! Hebt u dan nooit gelezen: “Door de mond van kinderen en zuigelingen hebt u zich een loflied laten zingen”?’ 17 Zo liet hij hen staan, en hij ging de stad uit, naar Betanië, waar hij de nacht doorbracht.

Plaats een reactie