De storm van Jona en de storm van Jezus.
Van Ruth gaan we nu naar het Markus-evangelie.
We lezen het verhaal van de storm op het meer – een bekend verhaal.
Toch wil ik jullie het eens met andere ogen laten lezen.
Er zijn namelijk veel overeenkomsten met het boek Jona. Ik noem er enkele:
1.a. Jona moest Gods woord brengen in Ninevé (buiten Israel).
Hij wilde níet, ging per boot de verkeerde kant op en kreeg toen van Godswege die storm over zich heen.
Jona moest en zou Gods woord in Nineve brengen!
1.b. Ook Jezus gaat hier buiten Israel. Ook per boot.
Hij brengt overigens Gods woord wél naar het heidense gebied: nu Hij in oostelijke richting naar de overkant van het meer van Galilea vaart, gaat Hij naar het gebied van de Gerasenen.
Ook Hij krijgt een storm over zich heen.
Maar, wie stuurde deze storm? Zouden het ditmaal de krachten van de duisternis zijn, die bang voor Hem zijn, nu Jezus vanuit Israel voetstappen in de rest van de wereld gaat zetten?
Jezus, die niet in door de duivel bezet gebied mag komen? (denk ook aan wat er volgt op dit verhaal: een demon die (via de bezetene) het uitroept: ”Jezus, kwel mij niet!”, Mk.5:7).
2.a. Jona ligt te slapen, terwijl het schip dreigt te vergaan.
2.b. Ook Jezus ligt in een vergelijkbare situatie te slapen.
3.a. De zeelui maken Jona in paniek wakker, en smeken hem zijn God aan te roepen.
3.b. De discipelen maken Jezus wakker, en doen een beroep op Hem.
4.a. Toen Jona in zee geworpen was, ging de storm liggen.
4.b. Toen Jezus de wind en zee bestrafte, ging de storm liggen.
5. Wat opvalt is dat er zowel in het boek Jona als in deze vertelling van Markus ‘vergroot-woorden’ voorkomen:
a. Jona: de gróte stad Nineve, een gróte wind, een gróte storm, een gróte angst, een gróte vis, een gróte afstand, Jona’s gróte ongenoegen en Gods erbarmen over de gróte stad.
b. Markus: een harde (lett. gróte) wind, een gróte kalmte (als de storm voorbij is), een gróte vrees bij de discipelen (‘’Wie is toch deze?’’).
Kortom, door net als de schrijver van het boek Jona deze woorden te gebruiken, wil Markus het boek Jona erbij betrekken.
Mijn vraag aan jullie is:
- Misschien zijn er nog meer overeenkomsten. Zo ja, deel ze!
Of zie je ook verschillen met het boek Jona?
2. Waarom, denk je, haalt Markus het verhaal uit Jona erbij?
Wat zou hij hiermee willen zeggen?
Ik heb natuurlijk al een en ander genoemd, maar hierop valt vast verder te denken.
Ik ben benieuwd naar elkaars reakties!
Alles is welkom.
Natuurlijk ook als je het over heel andere zaken uit dit verhaal wilt hebben.
Succes!
Voor de volledigheid zet ik beide verhalen hieronder (uit de Herziene Statenvertaling, een letterlijke vertaling):
Markus 4: 35-41
35 En op die dag, toen het avond geworden was, zei Hij tegen hen: Laten wij overvaren naar de overkant.
36 En zij lieten de menigte achter en namen Hem, Die al in het schip was, mee; en er waren nog andere scheepjes bij Hem.
37 En er stak een harde stormwind op en de golven sloegen over in het schip, zodat het al volliep.
38 En Hij lag in het achterschip te slapen op een hoofdkussen; en zij wekten Hem en zeiden tegen Hem: Meester, bekommert U Zich er niet om dat wij vergaan?
39 En Hij, wakker geworden, bestrafte de wind en zei tegen de zee: Zwijg, wees stil! En de wind ging liggen en er kwam een grote stilte.
40 En Hij zei tegen hen: Waarom bent u zo angstig? Hebt u dan geen geloof?
41 En zij vreesden met grote vrees en zeiden tegen elkaar: Wie is Deze toch, dat zelfs de wind en de zee Hem gehoorzaam zijn?
Jona 1
1 Het woord van de HEERE kwam tot Jona, de zoon van Amitthai:
2 Sta op, ga naar de grote stad Ninevé en predik tegen haar, want hun kwaad is opgestegen voor Mijn aangezicht.
3 Maar Jona stond op om naar Tarsis te vluchten, weg van het aangezicht van de HEERE. Hij daalde af naar Jafo en vond een schip dat naar Tarsis ging. Hij betaalde de prijs voor de overtocht en ging aan boord om met hen mee te gaan naar Tarsis, weg van het aangezicht van de HEERE.
4 Maar de HEERE wierp een hevige (grote) wind op de zee; er ontstond een zware (grote) storm op de zee, zodat het schip dreigde te breken.
5 Toen werden de zeelieden bevreesd en zij riepen, ieder tot zijn god. Zij wierpen de lading die in het schip was, in de zee om het daardoor lichter te maken. Maar Jona was afgedaald in het ruim van het schip, was gaan liggen en was in een diepe slaap gevallen.
6 De kapitein kwam bij hem en zei tegen hem: Hoe kunt u zo diep in slaap zijn! Sta op, roep uw God aan! Misschien zal die God aan ons denken, zodat wij niet vergaan!
7 Daarop zeiden de mannen tegen elkaar: Kom, laten wij het lot werpen, zodat wij weten door wie dit onheil ons overkomt. Zij wierpen het lot, en het lot viel op Jona.
8 Toen zeiden zij tegen hem: Vertel ons toch door wie dit onheil ons overkomt. Wat is uw werk en waar komt u vandaan? Wat is uw land en van welk volk bent u?
9 Hij zei tegen hen: Ik ben een Hebreeër en ik vrees de HEERE, de God van de hemel, Die de zee en het droge gemaakt heeft.
10 Toen werden de mannen zeer bevreesd, en ze zeiden tegen hem: Hoe hebt u dit kunnen doen? De mannen wisten namelijk dat hij op de vlucht was, weg van het aangezicht van de HEERE, want hij had het hun verteld.
11 Zij zeiden dan tegen hem: Wat moeten wij met u doen, zodat de zee ons met rust laat? Want de zee werd hoe langer hoe onstuimiger.
12 Daarop zei hij tegen hen: Pak mij op en werp mij in de zee; dan zal de zee u met rust laten, want ik weet dat deze zware storm u omwille van mij overkomt.
13 De mannen roeiden echter om het schip terug te brengen naar het droge. Maar zij konden het niet, want de zee werd hoe langer hoe onstuimiger tegen hen.
14 Toen riepen zij de HEERE aan en zeiden: Och HEERE, laat ons toch niet vergaan om het leven van deze man! Leg geen onschuldig bloed op ons! Want U, HEERE, doet zoals het U behaagd heeft.
15 Daarop pakten zij Jona op en wierpen hem in de zee. En de woedende zee kwam tot bedaren.
16 Toen werden de mannen zeer bevreesd voor de HEERE; zij brachten de HEERE een slachtoffer en legden geloften af.