Zondagavond lazen we het verhaal van Bileam, uit Numeri 22.
Dit verhaal blijkt op een verrassende manier vervlochten te zijn met het verhaal uit Genesis 22: Abraham die Isaäk moet offeren.
Het begint in Numeri 22:3 direct al met de vaststelling dat Israël talrijk is geworden.
Dat haakt aan bij de belofte van God aan Abraham in Genesis 22:17: omdat Abraham tot in het extreme gehoorzaam wilde zijn aan God (zijn zoon offeren, wat uiteindelijk niet écht hoefde, overigens) belooft God dat Israël talrijk zal zijn als de zandkorrels of de sterren.
Het is die zegen die angst opwekt bij koning Balak.
Er is overigens nog meer:
God beloofde aan Abraham (Gen.22:17) dat Israël de poorten van zijn vijanden zou beërven.
Ook dat was gebeurd: Israël had de machtige koningen Sihon en Og verslagen
(overigens in twee verdedigingsoorlogen; men wilde slechts vreedzaam langstrekken, maar werd aangevallen)
en had daarmee hun land in bezit genomen.
Balak was dus bang geworden.
Hij wilde het volk laten vervloeken, door Bileam.
Hier zit een tegenstelling met Genesis 22:
God wil Israël zegenen, Balak wil het vervloeken.
Balak laat bovendien zeggen tegen Bileam, als hij hem uitnodigt Israël te vervloeken:
Ik weet dat wie jij zegent, gezegend wordt,
en wie jij vervloekt, wordt vervloekt (Numeri 22:7)
Het ironische is, dat in deze woorden Gods belofte aan Abraham doorklinkt.
God had immers aan Abraham beloofd:
Ik zal zegenen wie jou zegenen
en wie jou vervloekt, zal Ik vervloeken. (Gen.12:3)
Balak haalt zich dus een groot probleem op de hals, door Israël te willen vervloeken!
Maar terug naar de verdere overeenkomsten tussen Genesis 22 en Numeri 22.
Bileam gaat uiteindelijk op weg naar Balak:
- Hij zadelt zijn ezel, zo lezen we, en er zijn twee dienaren bij hem (Num 22:21,22). Datzelfde lezen we van Abraham als hij door God geroepen wordt Isaäk te offeren (Gen.22:3).
- Dan is er in beide verhalen sprake van een engel, die plotseling verschijnt (Gen.22:11/Num.22:22 ev).
- In beide verhalen wordt er eerst iets niet gezien, en vervolgens wél (de ram in Gen.22 en de engel in Num.22)
- In beide verhalen wordt er een leven gespaard (het leven van Isaäk in Gen.22:12 en het leven van Bileam in Num.22:33)
- In beide verhalen wordt er een ram geofferd (Gen.22:13 en Num.23:2).
- En tenslotte: in beide verhalen wordt Israël gezegend (Gen.22:17 en Num.22 en verder zelfs driemaal).
Kortom, door beide verhalen op elkaar te laten rijmen, wil de verteller ons iets heel belangrijks laten zien:
ondanks de tegenkrachten van haat, beschermt en zegent God zijn volk Israël.
Dit is des te meer bijzonder, als we bedenken dat het volk in de afgelopen hoofdstukken van Numeri het er allesbehalve naar had gemaakt.
Het had gescholden op Mozes en God en zich ondankbaar gedragen.
Maar: God was trouw gebleven.
Hij had immers een belofte gedaan aan Abraham!
Dat laat de verteller zien: God is getrouw en genadig.
Zoals Psalm 105 zingt:
’t Verbond met Abraham zijn vrind
bevestigt hij van kind tot kind.
En bij die liefde voor Zijn volk: daar komt niemand tussen!
En hoe heerlijk om te weten dat die liefde zich ook uitstrekt naar de volkeren.
Dat klonk ook door in Genesis 22:18
in jou (Abraham, Israël) zullen alle volkeren van de aarde gezegend zijn.
Dat was Balak helaas vergeten.
Die angst was werkelijk nergens voor nodig.
Ook de tegenwoordige haat jegens Israël: laten we bidden dat die omgebogen zal worden in liefde en zegen, uiteindelijk voor de Gód van Israël,
die zó trouw is aan zijn verbond met Abraham.
Die dit verbond bekrachtigd heeft in Christus, in wie het ”ja en amen” is!