Zondag lezen we uit het evangelie van Johannes.
Het gaat hier over Johannes de Doper die van zichzelf af wijst en onze aandacht vestigt op Jezus.
Johannes zegt tegen ons:
”Kijk, het lam van God, dat de zonde van de wereld wegdraagt.”
Een paar gedachten bij deze zin:
– ‘’Het lam van God’’
In de Bijbel speelt het lam op verschillende manieren een rol.
Aan die verschillende aspecten van de in het Oude Testament genoemde lammeren/dieren kun je ook hier denken.
Denk bijvoorbeeld aan:
a. Het paaslam, van tevoren uitgezocht — Jezus is het door Gód uitgezochte lam, voor een bijzondere taak
b. Het lam, gewillig ter slachting geleid (Jes.53) — Jezus droeg gewillig de zonde
c. De zondebok die op Grote Verzoendag de schuld wegdroeg — Jezus die de schuld wegdraagt
– ‘’dat wegdraagt’’
In het Grieks (de grondtaal van het Nieuwe Testament) staat een woord, dat ‘’optillen om te verwijderen’’ betekent.
Vgl. rommel: die moet opgetild en verwijderd worden.
Hier hoor je al iets van het kruis, dat Jezus opnam, optilde.
Het duidt op een krachtsinspanning, een gebukt gaan onder.
Maar ook de vaste wil, de bereidheid tot tillen, om het te verwijderen.
– ‘’de zonde van de wereld’’
‘’de zonde’’ staat hier in het enkelvoud. Het collectief van alle menselijk feilen en falen tesamen, als één ding, wordt opgetild en verwijderd. Wij mensen konden dat niet meer. De brij was te groot, complex geworden. Maar nu wordt het weggedaan!
Op twee manieren kun je zo naar Jezus kijken:
a. als degene die tóen de zonde verwijderd heeft, in de zin van: aan het kruis de schuld verzoend heeft. De relatie tussen ons mensen en God is weer open en toegankelijk geworden door het offer van dit Lam.
b. als degene die nog een keer terug zal komen, om al het kwaad dat de wereld en ons eigen leven nog steeds in z’n greep houdt, definitief te verwijderen.
Daar zien we naar uit met Advent!
Hier volgt de lezing: 1 Johannes 1: 19-31
19 |
En dit is het getuigenis van Johannes, |
|
20 |
Hij belijdt,- |
|
21 |
Ze vragen hem: |
|
22 |
Dan zeggen ze tot hem: |
|
23 |
Hij verklaart: |
|
24 |
Ook zijn er afgezanten geweest |
|
25 |
Ze stellen hem een vraag |
|
26 |
Johannes antwoordt hun en zegt: |
|
27 |
die, na mij, komende is, |
|
28 |
Dat alles geschiedt in Betanië |
|
29 |
De volgende morgen kijkt hij: |
|
30 |
hij is het over wie ik heb gezegd: |
|
31 |
ook ik wist niet dat híj het was: |